Van dienstmeid tot barones

Van 17 tot en met 23 augustus zullen de zolders van Duivenvoorde weer te bezoeken zijn met de speciale zolderrondleidingen. Dit jaar zullen echter niet alleen de zolders worden bezocht. De rondleiding voert ook door het oude appartement, dat tot 2019 nog bewoond werd. Een unieke kans om Duivenvoorde van zolder tot slaapkamer te leren kennen en de verhalen te horen over hoe de dienstmeid en de barones samen op het huis leefden.

Waar in de grote kastelen, buitenplaatsen en paleizen in binnen- en buitenland het personeel zich vrijwel ongezien door het huis kon en moest bewegen, was dat op Duivenvoorde wel anders. Er was geen aparte dienstingang en geen diensttrappenhuizen. Het personeel had zijn bodenkamer op de begane grond aan de achterzijde van het huis. Dicht bij de keuken en daarmee dicht bij het vuur! Het was aan de dienstmeisjes, de kamerheren, de huisknechten, de gouvernante, de naaisters, de tuinbazen en de tuinknechten om te zorgen dat het landgoed en het kasteel draaiende werden gehouden. De familie kon dankzij hen het huis bewonen, en zij zorgden ervoor dat de ontvangsten van familie, kennissen en hooggeplaatsten soepel verliepen.

Anders dan over de familie is in het huisarchief van Duivenvoorde maar weinig te vinden over – en laat staan van – het personeel. Waar er van de familie veel persoonlijke stukken overgeleverd zijn, is dat in het geval van de personeelsleden wel anders. Hier gaat het vooral om financiële bronnen, bijvoorbeeld over de uitbetaling van de lonen. Een bijzonder archiefstuk is de ‘Lijst Werkzaamheden der Werkmeid’ uit 1879. Hierin kunnen we precies lezen hoe de dag van de werkmeid op het kasteel eruit zag. En dat was hard werken:

‘Om half zeven gekleed en beneden zijn. Van half zeven tot half acht elken morgen de eetkamer, Mijnheers’ kamer, de groene salon en de zitkamer van de Freule goed nazien, bij stoffen, stof afnemen enz. Van half acht tot acht uur gezamenlijk ontbijten. Om acht uur weer aan de gang bij stoffen – vensterbanken en stoelen stof afnemen en slot poetsen (behalve des woensdags en zaterdags, als wanneer de gang een grote beurt krijgt). Daarna de booven kamers in orde krijgen. Vervolgens de verschillende slaapkamers, bedden opmaken, kommen enz leegen, goed bij stoffen en nazien. Zijn die klaar, dan de loopers schuyeren en de trappen doen. Daarna, tot 5 uur het werk van den dag wand alsdan gaat de werkmeid in de keuken helpen’

Steeds stiller
Het aantal personeelsleden op Duivenvoorde was in de negentiende eeuw veel groter dan in de loop van de twintigste eeuw (tot 1960). Uit kasboeken blijkt dat in 1885 circa 15 personeelsleden en in 1895 circa 20 personeelsleden op Duivenvoorde waren. Zo was er in 1885 nog een koetsier in dienst, waren er 6 dienstboden, kamermeisjes en kleedsters en had ook de koetsier een assistent. Veel personeel was ook nodig, want alleen zo konden de vele familievisites en maskeradefeesten worden georganiseerd. Aan het begin van de twintigste eeuw veranderde er veel op Duivenvoorde. Grote ontvangsten maakten plaats voor intieme theevisites en nieuwe technieken en gewoonten in de huishouding en het onderhoud deden hun intrede. Bij gevolg nam het aantal personeelsleden sterk af.

Naast de tuinbaas, de jachtopziener en wat tuinknechten hadden de baron en de freule nog slechts de huisknecht en de kokkin binnen in dienst, Johan en Johanna Meenink. Samen bestierden zij het huishouden en hielden zij Duivenvoorde draaiende. Zij woonden in een van de bouwhuizen aan de overzijde van de vijver.

De slaapkamer van de freule
De kamer die we vandaag de Schimmelpennink Kamer noemen, is vanaf de negentiende eeuw altijd een slaapkamer geweest. Net als de zus van Hendricus Adolphus in de negentiende eeuw had de freule, Ludolphine Henriette Schimmelpenninck van der Oye, deze kamer in gebruik als slaapkamer. Er stond een groot hemelbed, een kussenkast – gelijkend aan het exemplaar dat nu nog in de kamer staat – en een apart wastafelmeubel. Het is de kamer met het meest indrukwekkende uitzicht op het landgoed, met de zichtlijn tot aan de Vliet. Daarnaast heeft deze kamer mooi uitzicht op de voorvijver, waarop in de winters lang werd geschaatst door mensen uit de buurt. Onder toeziend oog van de freule die zo nu en dan zorgde voor koek en zopie.              

Vanaf de oudste vermelding van het kasteel in 1226 is Duivenvoorde nooit verkocht. Toen na de eerste vijf eeuwen de familie Van Wassenaer in mannelijke lijn uitstierf, vererfde het Kasteel in de vroege negentiende eeuw via de vrouwelijke lijn aan de familie Steengracht en later de familie Schimmelpenninck van der Oye. Toen het Kasteel in de jaren 1960 door de laatste eigenaar en eigenaresse – broer en zus Schimmelpenninck van der Oye – werd overgedragen aan de Stichting Duivenvoorde, werd de Zuidvleugel ingericht als appartement zodat de freule hier zou kunnen blijven wonen. Vanaf dat moment werden de Zuidvleugel en de rest van het kasteel dus eigenlijk gescheiden.

Eeuwen bewoond
De opdracht van architect E.A. Canneman, belast met het restauratieproject, betekende dat er ingrijpende veranderingen in de inrichting moesten worden doorgevoerd. Aan de hand van de tekeningen van de oude situatie en zijn nieuwe ontwerpen kunnen we de verschillen goed zien. Zo moest de oude keuken plaatsmaken voor een slaapkamer en een bescheiden trappenhuis, en werd de spoelkeuken, die tevens dienst deed als zitkamer voor het personeel, omgebouwd tot moderne keuken. Wat ontstond was, in de woorden van de architect, “een geheel eigen eenheid”.

Gedurende de restauratie heeft de freule altijd op het huis gewoond. Tijdens de opening van het museum in 1963 sprak Canneman over deze bijzondere situatie: ‘Er waren nog andere omstandigheden die het werk moeilijk, maar toch ook heel boeiend heeft gemaakt. Ik noem alleen al de omstandigheid dat het huis steeds bewoond is gebleven. Soms alleen maar op de begane grond, soms op de verdieping. Soms stond het hele meubilair op de ene zolder, soms stond het hele meubilair op de andere zolder, en zo hebben wij doorgewerkt. Het was ook nog wel eens gezellig.’

Met de oprichting van de Stichting Duivenvoorde stopte de zorg voor het personeel niet. In de Schimmelpenninck Kamer liggen de eerste statuten van de Stichting uit april 1960. Hierin liet de freule opnemen dat de Stichting de lonen voor het personeel – destijds bestaande uit Johan Meenink, W.G. Gussekloo, tuinknecht H. van Oosterom, jachtopziener E.H. Geitenbeek, gezelschapsdame Maria Felmer en enkele leden van het tuinpersoneel – en daarmee de zorg voor het personeel op zich zou nemen.

Het was de wens van de freule dat na haar overlijden in 1965 haar halfbroer op Duivenvoorde zou komen wonen. Sinds 2003 bewoonden zijn dochter en haar echtgenoot deze Zuidvleugel. Dit was nog het geval tot 2019. Al die tijd was het voor bezoekers niet mogelijk deze bijzondere kasteelvertrekken te zien en ook deze geschiedenis over het huis te beleven. Extra bijzonder dus dat dat deze zomer kan!

Scroll naar boven